Page 122 - Jaarverslag 2020
P. 122
Bestuursverslag | Hoofdstuk 8
Stichtingskapitaal en reserves
Stichtingskapitaal en reserves worden bepaald door het bedrag dat resteert nadat alle actiefposten en posten van het vreemd vermogen, inclusief
de voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds en overige technische voorzieningen, volgens de van toepassing
zijnde waarderingsgrondslagen in de balans zijn opgenomen.
Beleggingsreserve
De beleggingsreserve wordt aangehouden als buffer voor neerwaartse koersfluctuaties van beleggingen. De omvang van deze reserve is gelijk aan het vereist eigen vermogen aan de hand van de standaardtoets van DNB. Zie hiervoor de paragraaf solvabiliteitsrisico’s in het hoofdstuk Risicobeheer.
Beleidsreserve
De Beleidsreserve is gelijk aan de totale reserve onder aftrek van de beleggingsreserve.
Technische voorzieningen
Voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds
De voorziening voor pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds wordt gewaardeerd op actuele waarde (marktwaarde). De actuele waarde wordt bepaald op basis van de contante waarde van de beste inschatting van toekomstige kasstromen die samenhangen met de op balansdatum onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen. Onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen zijn
de opgebouwde nominale aanspraken en de onvoorwaardelijke (toezeggingen tot) toeslagen. De contante waarde wordt bepaald met gebruikmaking van de marktrente, waarvoor de actuele rentetermijnstructuur zoals gepubliceerd door DNB wordt gebruikt.
Bij de berekening van de voorziening pensioenverplichtingen is uitgegaan van het op
de balansdatum geldende pensioenreglement
en van de over de verstreken deelnemersjaren verworven aanspraken. Jaarlijks wordt door het bestuur besloten of toeslagen op de opgebouwde pensioenaanspraken worden verleend. Alle
per balansdatum bestaande besluiten tot toeslagverlening (ook voor besluiten na balansdatum
voor zover sprake is van ex ante condities) zijn in de berekening begrepen. Er wordt geen rekening gehouden met toekomstige salarisontwikkelingen.
Bij de berekening van de voorziening wordt rekening gehouden met premievrije pensioenopbouw in verband met invaliditeit op basis van de toekomstige opbouw waarvoor premievrijstelling is verleend wegens arbeidsongeschiktheid.
Bij de bepaling van de actuariële uitgangspunten wordt uitgegaan van voor de toezichthouder acceptabele grondslagen, waarbij rekening wordt gehouden met de voorzienbare trend in overlevingskansen.
• Bij de bepaling van de actuariële uitgangspunten wordt uitgegaan van voor de toezichthouder acceptabele grondslagen, waarbij rekening wordt gehouden met de voorzienbare trend in overlevingskansen.
• De berekeningen zijn uitgevoerd op basis van de volgende actuariële grondslagen en veronderstellingen:
• De gehanteerde marktrente die gebaseerd is op de rentetermijnstructuur zoals gepubliceerd door DNB (2019: idem).
• Overlevingstafels, te weten de AG2020 met ervaringssterfte op basis van geactualiseerde fondsspecifieke correctiefactoren (2019: AG2018 met ervaringssterfte op basis van fondsspecifieke correctiefactoren).
• Voor niet ingegane partnerpensioenen wordt een fondsspecifieke partnerfrequentie gehanteerd, met uitzondering van de leeftijden 62 tot en met pensioenrichtleeftijd. Voor deze leeftijden wordt 100% gehanteerd. Vanaf de pensioenrichtleeftijd wordt uitgegaan van de werkelijke partnersituatie (2019: idem).
• Voor partnerpensioen is aangenomen dat de partner 3 jaar jonger is dan de verzekerde man en 2 jaar ouder dan de verzekerde vrouw (2019: idem).
• De lasten van nog niet ingegaan wezenpensioen zijn gesteld op 2,5% van het latent partnerpensioen behorend bij het nog niet ingegane ouderdomspensioen. Bij de vaststelling van de lasten van ingegaan wezenpensioen wordt verondersteld dat het pensioen van minderjarigen voor de helft moet worden uitgekeerd tot de
122